Pasen 2022 – Licht, ontloken aan het donker

Met Pasen vieren we dat er toekomst is. Nieuw leven. Maar helaas niet altijd zonder pijn, lijden en ellende, zegt ds. Aries van Meeteren in zijn Paasviering van 17 april 2022.
Introductie
Zit u al achter de geraniums? Anoeska en ik bijna. Wij kunnen die bloemen wel waarderen. Mooie kleur en vooral ook een stevige plant. Je zet ‘m in het voorjaar neer en hij bloeit tot de eerste vorst.
Dus ja, Anoeska en ik zetten die planten elk jaar weer in de tuin. Alleen nu nog niet, want de tulpen staan er nog zo mooi bij. We zijn al wel bij het tuincentrum geweest om te kijken of de geraniums er al zijn.
Je kon merken dat meer mensen met hun tuin aan de slag gaan. Wat een drukte in het tuincentrum! Maar ook wat een kleur overal. Ik zou er bijna voor mijn lol rondlopen.
Heel anders was dat halverwege januari toen de winkel uit lockdown kwam – weet u nog wel… Ik was letterlijk de eerste die er naar binnenging toen de winkel weer open mocht. Ik kwam gelukkig toen niet voor bloemen, maar voor caviaspullen. Want bloemen waren nog nergens te bekennen.

Waar alle kerstspullen ooit hadden gestaan, was het zieltogend leeg. En er stonden dozen. Stapels dozen. Tot aan het plafond. Meer niet. Het was een buitengewoon kale boel. Maar wel een noodzakelijke kale boel. Want eerst moest er plaats worden gemaakt. Het oude moest weg voor het nieuwe kon komen. En dat zal hard werken zijn geweest, kan ik me zo voorstellen.
Eigenlijk is het in een notendop de boodschap van Pasen. Het een kan niet zonder het andere: de kaalheid van de lege vlakten en de rijen dozen, én de frisse kleuren van het voorjaar.

De avond komt met droefheid, met vreugde de nieuwe dag. Jij hebt mij omhooggetrokken, diep uit de afgrond. Ik werd al tot de doden gerekend. Ik was overmoedig – gelukkig, mij zal niets gebeuren, dacht ik. Wie keerde zich af van wie dat ik wankelde, viel?
Psalm 30 uit 150 Psalmen Vrij van Huub Oosterhuis
Ik heb je geroepen, gesmeekt: wat heb jij eraan als ik doodga en in een graf word gelegd? Heeft stof en as een stem, zal een dode je toezingen? Toen heb je mijn wanhoopstranen veranderd in tranen van lachen.
Ik ging in rouw. Jij hebt mij gekleed in blinkend wit. En nu zing ik dit lied: dank je, dat ik weer leef. En zwijgen zal ik niet over al wat geschiedde. Want zwijgen kan ik niet. De avond komt met droefheid, met vreugde de nieuwe dag.

Bij de plaats waar Jezus gekruisigd was lag een tuin, en daar was een nieuw graf, waarin nog nooit iemand begraven was. Omdat het voor de Joden voorbereidingsdag was en dat graf dichtbij was, legden ze Jezus daarin. Vroeg op de eerste dag van de week, toen het nog donker was, kwam Maria van Magdala bij het graf. Ze zag dat de steen voor het graf was weggehaald. Ze liep snel weg, naar Simon Petrus en de andere leerling, van wie Jezus veel hield, en zei: ‘Ze hebben de Heer uit het graf weggehaald en we weten niet waar ze Hem nu neergelegd hebben.’ Petrus en de andere leerling gingen op weg naar het graf. Ze liepen beiden snel, maar de andere leerling rende vooruit, sneller dan Petrus, en kwam als eerste bij het graf. Hij boog zich voorover en zag de linnen doeken liggen, maar hij ging niet naar binnen. Even later kwam Simon Petrus en hij ging het graf wel in. Ook hij zag de linnen doeken, en hij zag dat de doek die Jezus’ gezicht bedekt had niet bij de andere doeken lag, maar apart opgerold op een andere plek. Toen ging ook de andere leerling, die het eerst bij het graf gekomen was, het graf in. Hij zag het en geloofde. Want ze hadden uit de Schrift nog niet begrepen dat Hij uit de dood moest opstaan. De leerlingen gingen terug naar huis.
Johannes 19, vers 41 t/m 20, vers 18 (NBV21)
Maria stond bij het graf en huilde. Huilend boog ze zich naar het graf, en daar zag ze twee engelen in witte kleren zitten, een bij het hoofdeind en een bij het voeteneind van de plek waar het lichaam van Jezus had gelegen. ‘Waarom huil je?’ vroegen ze haar. Ze zei: ‘Ze hebben mijn Heer weggehaald en ik weet niet waar ze Hem hebben neergelegd.’ Na deze woorden keek ze om en zag ze Jezus staan, maar ze wist niet dat het Jezus was. ‘Waarom huil je?’ vroeg Jezus. ‘Wie zoek je?’ Maria dacht dat het de tuinman was en zei: ‘Als u Hem hebt weggehaald, vertel me dan waar u Hem hebt neergelegd, dan kan ik Hem meenemen.’ Jezus zei tegen haar: ‘Maria!’ Ze draaide zich om en zei: ‘Rabboeni!’ (Dit Hebreeuwse woord betekent ‘meester’.) ‘Houd Me niet vast,’ zei Jezus. ‘Ik ben nog niet opgestegen naar de Vader. Ga naar mijn broeders en zeg tegen hen dat Ik opstijg naar mijn Vader, die ook jullie Vader is, naar mijn God, die ook jullie God is.’ Maria van Magdala ging naar de leerlingen en zei tegen hen: ‘Ik heb de Heer gezien!’ En ze vertelde alles wat Hij tegen haar gezegd had.
Overdenking
Ik hoorde laatst van iemand die steeds minder geduld kreeg voor het uitzitten van een complete speelfilm. Als hij Star Wars wil zien, dan begint hij meteen bij de vernietiging van de Death Star. Voor de kenners: dat is de spectaculaire slot-scene waarbij de held met uiterste precisie een bom in een of ander zwak punt van het fort van de vijand weet te droppen. En daarna lijkt het eind goed al goed. Maar ja, dan volgen nog allerlei delen.

Kortom, alle verwikkelingen die aan dat zenuwslopende slot vooraf gaan slaat hij over. Allemaal zonde van zijn tijd. Tja, zo kun je ook naar Indiana Jones kijken, als Nazi’s de Ark van het Verbond hebben afgepakt en zichzelf met hun hebzucht vervolgens om zeep helpen. Je ziet alleen de spectaculaire beelden, zonder alle verwikkelingen die daaraan voorafgaan. Je kunt ook van de drie films van The Lord of the Rings alleen het grote gevecht om Gondor bekijken aan het eind van de derde film. Nou ja, voorbeelden te over.
Raar? Misschien. Maar ik krijg een beetje hetzelfde gevoel in de vrijzinnige kerk. We vieren Witte Donderdag, houden dan ook Avondmaal, maar we slaan Goede Vrijdag en Stille Zaterdag over. Ineens is het Pasen. Het is alsof we alle tussenliggende scenes skippen en meteen naar het daverende slot springen. Dat heeft in mijn ogen toch iets geforceerds.

Het is alsof we van alle seizoenen de winter zouden overslaan. Het zou mij mooi uitkomen, daar niet van. Want ik hou niet van de winter. Ik ben een groot fan van de lente, van het nieuwe groen, de eerste ontluikende bloemen, de eerste vogels die weer gaan zingen, het eindelijk langer worden van de dagen. Het liefst zou ik van de vroege herfst, met de mooie rode bladeren en het prachtige licht van de najaarszon, meteen weer naar het voorjaar springen. Maar het zou niet werken.
Het is een cliché van jewelste, maar zonder de winter zouden we geen voorjaar hebben. Zonder de nacht geen dag, zonder donker geen licht. En in films voelt het slot lang zo lekker niet als we niet eerst alle verwikkelingen hebben meegemaakt, niet eerst onze nagels hebben stukgebeten bij alle “zou-ie-het-halen/zou-het-wel-lukken-scènes”. En dan lees ik bij Nietzsche: ‘Waar geen graven zijn, daar kunnen ook geen opstandingen zijn.’
En toch slaan we in de vrijzinnige kerk Goede Vrijdag over. Alsof we van geen kruis willen weten. Van geen lijden, van geen sterven. Van geen rouw. Natuurlijk, voor sommigen van ons hangt aan dat kruis teveel de sfeer van zonde en schuld. We associëren het kruis als vanzelf met ellende, verlossing, dankbaarheid om met de Heidelbergse Catechismus te spreken. Maar is dat terecht?

Ergens weten we ook wel dat het kruis erbij hoort. We kijken er elke zondag tegenaan. Want het symbool prijkt pontificaal op onze kansel. En dat is niet voor niets. Het kruis staat niet voor zonde en schuld. Maar voor de eerlijke waarheid dat het nu eenmaal niet altijd Pasen is. Niet altijd licht, niet altijd lente, niet altijd groots en meeslepend, zoals het slot van de gemiddelde blockbuster. Waar geen graven zijn, daar kunnen ook geen opstandingen zijn.
En daarom is het eigenlijk niet zo gek om als kerk wél die vier diensten in de lijdensweek te vieren. Dus niet alleen Witte Donderdag en Pasen, maar ook Goede Vrijdag en Stille Zaterdag. Door het lijden niet weg te drukken, erkennen we dat het ook bij het leven hoort. Dat lijkt een overbodig cliché, maar dat is het niet, heb ik gemerkt.

Rond de kerstdagen las ik het boek Winteren van Katherine May. Zij beschrijft hoe ze moeilijke periodes in haar leven kan doorstaan door vast te houden aan rituelen rond het licht. Zoals Sint Maarten, Kerst en Oud & Nieuw. Door nadrukkelijk stil te staan bij het donker én de glimpen van het licht kon zij het volhouden om hoop te houden. Hoop dat het tij weer zou keren en de kou zou verdwijnen. En in het boek staat de winterkou voor depressies, periodes van rouw en al die momenten dat het leven geen rozentuin is maar een spelonk waar een steen voor lijkt te liggen die van geen wijken wil weten.
Rituelen, ook die we in de kerk vieren, kunnen dan helpen om de hoop levend te houden. Natuurlijk komt na de winter de lente. Dat kan iedere astronoom ons uitleggen. En na de nacht volgt de dag – kwestie van de omwenteling van onze aarde. Maar we hebben geen zekerheid dat na leed weer geluk volgt. En wanneer dan? En hoeveel? In welke vorm? De rituelen van de kerk kunnen ons helpen in het zoeken naar tekenen dat het tij misschien toch weer keert. Ze kunnen ons oefenen in het volhouden van de hoop. Het openhouden van het ongedachte. Van opstanding.

Ik denk dat we dat wel kunnen gebruiken: hoop. Hopeloze hoop. Juist nu. We dachten dat we corona achter ons hadden en dat vanaf nu alles alleen nog maar vooruit zou kunnen gaan. De economie ging weer als een malle, mensen maakten weer plannen. En toen viel Rusland Oekraïne binnen en alles is anders. We zien er dagelijks de gruwelijkste beelden van. We merken hoe bij ons de prijzen de pan uitrijzen, in de winkels, aan de pomp. De onzekerheid is weer helemaal terug. En we horen, ook al domineert het allang niet meer het nieuws, dat de klimaatcrisis alleen maar erger wordt en dat het coronavirus weer aan nieuwe varianten werkt. Eigenlijk, zo las ik, zitten we in een soort collectieve rouw om een tijd die is geweest en niet meer terugkomt. En we weten niet zo goed wat nu.
Waar halen we dan hoop vandaan? Ik denk juist van het Paasverhaal. Maar dan geen Pasen zonder Goede Vrijdag. Alleen Pasen mét Goede Vrijdag maakt de hoop niet goedkoop, het licht niet te roze, te onrealistisch. En precies dat zie ik terug in de lezing van vanochtend uit Johannes. We lezen over Maria van Magdala die een leeg graf ziet, maar geen idee heeft wát ze eigenlijk ziet. Ze is in diepe rouw. Oog voor wat er is veranderd, voor het kerende tij, heeft ze nog niet. Hoe kan ze ook? Ze ziet het niet, omdat ze het niet doorheeft.

Petrus en de andere leerling gaan kijken, zien ook een leeg graf, en hebben evenmin een idee waar ze eigenlijk naar kijken. Wat kan er gebeurd zijn? Wat is er veranderd? En hoe kan dat dan? Maria keert dan weer terug, nog niet overtuigd van wat ze heeft gezien. Boodschappers bemoedigen haar, maar het landt niet. Dan ziet ze de tuinman. Eigenlijk heel mooi dat ze juist in hem een nieuw begin herkent. Want een tuin die na de winter weer uitloopt en vol bloemen komt te staan is natuurlijk een prachtig beeld voor nieuw leven. Voor opstanding.
Maar ís het dan Pasen? We lezen dat Maria het opnieuw de leerlingen gaat vertellen. Maar weet ze wat ze heeft gezien? Beseft ze dat de steen echt van het graf is, dat de toekomst open ligt? Ik vraag het me af. Er verandert niet echt iets. De leerlingen zitten nog steeds opgehokt in hun bovenkamer. Ze komen de deur niet uit. We krijgen dan nog wel het verhaal van de ongelovige Thomas, maar in feite hebben de leerlingen geen van allen nog door dat de toekomst nu aan hen is. Sterker nog, ze gaan een hoofdstuk later met z’n allen naar Galilea om hun oude beroep van visser weer op te pakken. Terwijl zij toch waren aangewezen om Jezus’ werk voort te zetten.

Kortom, opstanding gaat niet van het een op het andere moment. We zien niet meteen het licht. Het is niet meteen voorjaar. We zitten niet direct in de slotscene waarin alles goed komt. Er is eerst nog een Stille Zaterdag nodig. En een Paasmorgen, waarin ook niet meteen het kwartje valt. Het gaat in kleine stapjes. We overzien het niet meteen. Maar we kunnen wel hoop houden. Ook al weten we niet waar vandaan die moet komen.
Johannes laat dat zien in Maria van Magdala. Ze komt een beetje uit de hoge hoed van de evangelist. Verder speelt ze geen rol in Johannes. Dus dat hij haar rond de kruisiging zo bij name noemt moet een reden hebben. Was ze de geliefde van Jezus, zoals sommigen zeggen? Geen idee. Maar er is nog een reden mogelijk.

Maria is vernoemd naar Magdala of Migdal, een flinke vissersstad aan de westkust van het Meer van Galilea. Magdala is het toneel van een afschuwelijke veldslag tijdens de joodse opstand die uitbrak in het jaar 66 nadat de Romeinen het gewaagd hadden een forse greep uit de tempelkas te doen. Er vallen 6700 doden. De Romeinen verkopen bovendien 31 duizend mensen die na de slag gevangen zijn genomen als slaven. Magdala is daarmee het toneel van misschien wel het zwaarste bloedbad van de Joodse Oorlog.
Zou het mogelijk zijn dat Johannes met Maria naar die ongelukkige stad wil verwijzen? Magdala als beeld voor diep ingrijpend leed? En tegelijk voor meer dan dat. Johannes schrijft zijn evangelie op het moment dat het bloedbad alweer zeker drie decennia geleden is. Op dat moment is Magdala zich juist weer aan het richten op een nieuwe toekomst. De gehavende stad heeft zijn wonden gelikt en kijkt weer naar voren. Als Maria hoort: hou me niet vast, wil dat zoveel zeggen als blijf niet alleen maar in het verleden hangen. Het tij is gekeerd. De toekomst ligt open. En haar naam is daar al een vooruitwijzing naar.

Een puinhoop kan weer een bloeiende stad worden. Een graf een tuin. Mensen kunnen zich weer oprichten. Ik las daar een indrukwekkend staaltje van in het blad Mede van het Kansfonds. Daarin stond een interview met Sharon. Zij is straatadvocaat in Gouda en helpt jongeren die op straat dreigen te belanden. Ze zoekt opvang voor hen en als het even kan een eigen ruimte. Ze weet uit eigen ervaring hoe belangrijk dat is.
Toen ze tiener was kwam haar moeder in de gevangenis terecht. Sharon had geen thuis meer. Ze wierp zich in de armen van de eerste de beste vent, raakte zwanger, werd mishandeld. Ze vertelt: “Ik heb huilend op het station gestaan met mijn baby onder mijn arm. Ik kon nergens naar toe. Ik dacht er serieus over om mijn zoon af te staan. Wat had ik hem te bieden?” En dan zegt ze: “Toen ik op dat perron stond, had ik nooit gedacht dat ik nog eens in een positie zou komen om mensen te helpen. Dat ik nut zou hebben. Maar ik zette door en kreeg uiteindelijk hulp. De jongeren die ik help probeer ik hoop te geven. Het is mij ook gelukt om eruit te klimmen. Dat kunnen zij ook.”

Mooier dan het verhaal van Sharon kan ik het niet verzinnen. Maar skip niet te snel naar de afloop. Erken dat toen, ooit op dat perron, er weinig op wees dat het weer goed zou komen met haar. Dat er wissels zouden worden omgezet. Zekerheid is er niet. Daar is het leven te onvoorspelbaar voor. Het is geen uitgemaakte zaak dat op Goede Vrijdag uiteindelijk Pasen volgt. Maar blijf vertellen van de hoop. De hopeloze hoop die wonderen niet uitsluit. Het kan toch: opkrabbelen, een nieuwe toekomst. Niet zonder verleden. Niet zonder littekens. Niet zonder Goede Vrijdag. En niet zonder de handen uit de mouwen te steken en aan de slag te gaan met de steen die voor de spelonk ligt.
En nee, dat lukt je niet altijd op eigen kracht. Niet zonder mensen die er voor je zijn. Die zoals Sharon mee helpen om stenen weg te rollen, dood hout te snoeien en de tuin lente-klaar te maken, op te ruimen wat in de weg zit, uit te pakken wat bruikbaar is. Mee opbouwen van wat nog in puin ligt. Mensen die je bellen, schrijven, appen. Die je aanhoren. Die je helpen als je dat zelf even niet meer kunt.

Dat is een heel proces. Soms lijkt het of er niets gebeurt. Het lijkt wel Stille Zaterdag. Maar dat kan allemaal nodig zijn voor het Pasen wordt. We kunnen wel snel naar Pasen willen springen. Want wat eraan vooraf gaat kan als een graf lijken, waarin alle leven stil staat. Het uithouden in het lijden, in het donker, dat is iets wat we het liefst skippen. En logisch ook! Maar het kruis hier op de kansel is het teken van de eeuwenoude wijsheid dat het toch niet zonder gaat. Dat lijden onvermijdelijk bij het leven hoort.
En tegelijk vertelt Pasen dat we eruit mogen opstaan, uit het duister, uit de kou, uit de doodsheid. Elk jaar opnieuw houden we elkaar dat voor. Om hoop aan te ontlenen als we – wanneer dan ook en om wat voor reden dan ook – het licht niet meer zien. Als we winteren. Hopeloze hoop is het soms. Maar: hóóp. Hoop dat het kan: het duister wijkt. De steen rolt weg. We mogen verder.
Moge het zo zijn, Amen.
Aries van Meeteren