Alles over de Bijbel – is dat nou leuk?

Een boek van maar liefst 732 pagina’s over de Bijbel – bijna een derde van de Bijbel zelf – wat kan daar nou leuk aan zijn? Nou, als u het mij vraagt, bijna elke bladzijde! Op praktisch iedere pagina van het boek van John Barton heb ik dingen onderstreept of uitspraken voorzien van uitroeptekens. En ik ben de enige niet. ‘Een opwindende prestatie’ noemt The Guardian het boek. Barton schrijft ‘stimulerend’, vindt The New Yorker en The Observer noteert dat het boek een ‘openbaring’ is en ‘een genot’.
De ronkende kwalificaties op de achterkant zijn volkomen terecht. Mijn bewondering voor de auteur groeide met ieder hoofdstuk. Wat een belezenheid, wat een scherpzinnigheid, wat een overzicht! En bovenal: wat een goede pen, want het boek leest zeker voor een theologisch werk erg vlot. ‘John Barton heeft een gigantisch onderzoek gecondenseerd tot een zeer toegankelijk boek voor de niet-gespecialiseerde lezer, geen voorkennis vereist’, vindt ook The Daily Telegraph.

Maar waarom is het boek nou zo leuk om te lezen?
Veel boeken die ik ken over de Bijbel gaan óf over de afzonderlijke Bijbelboeken (wat staat erin, wie heeft ze geschreven en waarom) óf over het ontstaan van de canon (waarom staan déze boeken in de Bijbel en geen andere) óf over hoe de Bijbel door de eeuwen heen is gelezen óf over de vertalingen die er in de loop van de geschiedenis van zijn gemaakt. Maar, u raadt het al, Barton behandelt het allemaal en dat geeft het boek zijn grote meerwaarde. Natuurlijk is het precies die veelheid aan onderwerpen die het boek zo dik maakt. Maar alle hoofdstukken zijn uitstekend afzonderlijk van elkaar te lezen.
Geen heilige monoliet
Barton schrijft zijn boek omdat hij zich zorgen maakt over allerlei ideeën die weer de kop opsteken over de Bijbel, met name nu binnen het christendom conservatieve en ook fundamentalistische richtingen aan invloed winnen. Hij hoopt te laten zien dat de Bijbel helemaal geen ‘heilige monoliet is tussen twee zwartleren kaften.’ Hij verbaast zich erover dat een groeiende groep christenen de Bijbel letterlijk leest en alles wat erin staat voor waar aanneemt.
Enigszins sarcastisch merkt hij daarover op: “Wanneer we worden geconfronteerd met een verwarrende of moeilijke tekst is het [voor hen] dus geen optie om te concluderen dat hij tegenwoordig geen enkele relevantie heeft voor ons. Het feit dat de passage ooit is opgenomen in de Schrift betekent dat zij voor eeuwig relevant is voor de christelijke gelovige.”

Wat dat voor gevolgen heeft laat Barton meermalen zien in het boek. Teksten die elkaar tegenspreken worden tot zijn spijt vakkundig gladgestreken of met kunst en vliegwerk zodanig geïnterpreteerd dat ze de leer toch niet tegenspreken. Neem bijvoorbeeld het scheppingsverhaal in Genesis 1. Conservatieve christenen redden hun letterlijke lezing ervan door bijvoorbeeld met 2 Petrus 3,8 te zeggen dat een dag voor God wel duizend jaar kan duren. Soms zijn zelfs teksten bewust veranderd om een bepaalde geloofstraditie overeind te houden. Barton wijst op 1 Johannes 5,7 waar de woorden Vader, Zoon en Heilige Geest zijn ingevoegd om het Bijbelse bewijs te leveren voor de Drie-Eenheid.
Volgorde
Kort en goed, zegt Barton, dicteert de traditie hoe we de Bijbel lezen. Sterker nog: zelfs de volgorde van de Bijbelboeken is erdoor bepaald. Leg de inhoudsopgave van het christelijke Oude Testament maar naast die van een joodse Bijbel. De joodse Bijbel kent een driedeling in Thora, Profeten en de Geschriften (eindigend met 2 Kronieken). Maar christenen hebben de profetenboeken achteraan gezet, met Maleachi aan het einde. In de laatste verzen van dat Bijbelboek wordt de wederkomst van Elia aangekondigd voorafgaand aan de dag van de Heer. Daarna pakt het Nieuwe Testament vrijwel naadloos de draad op met het optreden van Johannes de Doper, van wie werd geloofd dat hij de nieuwe Elia was. En zo wekt de gekozen volgorde de suggestie dat het Oude en Nieuwe Testament één geheel vormen en samen één verhaal vertellen, waarbij profetieën in het Oude Testament pas hun vervulling krijgen in het Nieuwe Testament.

Maar wie het idee loslaat dat de Bijbel één verhaal vertelt, doet volgens Barton veel meer recht aan de onvolmaakte verzameling van zeer uiteenlopende boeken die wij tot heilige Schrift hebben verklaard. Een Bijbel die met één mond spreekt is slechts een denkbeeldige Bijbel ‘die alleen bestaat in een of andere theoretische wereld’, zegt Barton. Hij pleit er zelfs voor om al die verschillen ook taalkundig in de vertalingen te laten uitkomen. Nu ‘klinkt’ elk Bijbelboek nog precies hetzelfde. “Ik ken geen enkele vertaling die je het gevoel geeft dat het Hebreeuws zich in de loop der tijd ontwikkeld heeft, of dat sommige auteurs van het Nieuwe Testament het Grieks beter beheersten dan andere.”
Schrift en canon
Interessant is ook het deel waarin Barton uitlegt hoe alle Bijbelboeken ooit bij elkaar zijn gekomen. Hij ziet tot zijn leedwezen dat veel mensen door bijvoorbeeld Dan Brown’s De Da Vinci Code zijn gaan denken dat ooit tijdens een of andere kerkvergadering de boeken zijn ‘gekozen’ die het Nieuwe Testament moesten gaan vormen. “‘Gekozen’ is hier een absoluut verkeerde woordkeus. Athanasius (NB. de bisschop die in 367 n.C. voor zover bekend als eerste met een lijst kwam met daarop exact de huidige boeken van het Nieuwe Testament) werd niet geconfronteerd met tien of twintig of dertig evangeliën, waaruit hij er vier koos. Hij had te maken met vier evangeliën die al heel lang normatief waren en enkele andere die al breed verworpen waren.”

Barton maakt onderscheid tussen ‘Schrift’ en ‘canon’. Het woord Schrift gebruikt hij voor een kern van boeken waarover een brede overeenstemming bestaat omtrent hun gezag, terwijl een ‘canon’ een exclusieve lijst is waarbuiten geen boek is toegestaan. Nu was de kern van wat later het Nieuwe Testament zou gaan heten al sinds het begin van de tweede eeuw min of meer dezelfde, zonder dat er ooit een officieel besluit over is genomen. Wel waren er soms twijfels bij 2 en 3 Johannes, Jacobus, Judas, 2 Petrus en Openbaring. Soms was er plek voor een boek dat later, in de vierde eeuw, buiten de canon terechtkwam, zoals de Didachè of de Herder van Hermas.
Vertalingen
En zo kan ik nog wel even doorgaan. Ik heb ook gesmuld van zijn hoofdstuk over Bijbelvertalingen, waarin hij laat zien dat de bekende Britse King James Bible uit 1611, zo geroemd om zijn taalgebruik, in feite weinig meer was dan een revisie van twee bestaande Engelse vertalingen uit de eeuw ervoor. Hetzelfde geldt overigens voor onze eigen Statenvertaling – die Barton niet noemt – waarin grote stukken rechtstreeks afkomstig zijn van de Liesveltbijbel (1542) en de Deux-Aesbijbel (1562).
Ik kan het boek van Barton alleen maar van harte bij u aanbevelen. Het is nooit weg om je zo grondig – en op een zo begrijpelijke manier – te kunnen verdiepen in het boek dat zo bepalend is voor het christendom, de traditie waarin ook onze vrijzinnigheid staat. Dat het dik is, is hopelijk in deze coronatijden een minder groot probleem. Maar, nogmaals, de hoofdstukken staan op zichzelf en Barton voegt geregeld verwijzingen in naar andere delen van het boek. Het uitgebreide register is ook een prima spoorboekje door de dikke pil.
Aries van Meeteren
John Barton, De Bijbel. Het boek, de verhalen, de geschiedenis (De Bezige Bij, 2019), 732 p.